dinsdag 5 december 2017

Kakkerlakkenmelk

Kakkerlakkenmelk?

Dit gaat over nieuwe genen voor nieuwe eigenschappen.
De nieuwe eigenschappen zijn:
            Levendbarend bij de kakkerlak
            Voedselopname door embryo's
De nieuwe genen zijn voor:
            Eiwitten in embryovoedsel

In 2016 was er een klein hypeje, over het 'superfood van de toekomst': kakkerlakkenmelk. Veel voedzamer per mg dan koemelk! Ik had het hypje gemist, maar hier is het:  hier en hier en in Nederland daar en daar.

Het ging over deze kakkerlak, Diploptera punctata, de Polynesische kever-kakkerlak, Pacific  Beetle-Cockroach:  


Ik hoop dat de plaatjes de juiste soort laat zien, want mijn idee van kakkerlak is vooral 'ik hoop ze niet te zien'. Op het plaatje moet niet alleen een kakkerlak staan – een van de meer dan 4000 kakkerlak soorten – , maar  de meest speciale kakkerlak: de enige levendbarende kakkerlak met interne voeding van de embryo's.  
Figuur 1. Levendbarend bij de kakkerlak: eerste stadium nymfen komen uit de broedzak
Verreweg de meeste insectensoorten leggen eieren. Bij sommige insectensoorten blijft het ei ergens in de moeder, maar is dat alleen maar een beschermde plaats: het embryo in het ei moet het doen met de voedselvoorraad in het ei. Als die voedselvoorraad op is, komt het jonge beest uit het ei en wordt het jonge beest gelegd. Dat heet 'ovovivipaar' – het woord betekent dat er eieren zijn maar de jongen  levend gebaard worden. Er is een klein aantal kakkerlaksoorten dat ovovivivipaar is. Er is dan een broedzak waarin de embryo's zich in het ei kunnen ontwikkelen, maar elk ei heeft voldoende dooier voor die ontwikkeling bij zich. En dan is er 'vivipaar'  - levendbarend. Diploptera punctata is vivipaar. De broedzak bij ovovivipare kakkerlakken en bij Diploptera punctata is dezelfde structuur. In de DNA-fylogenie van de kakkerlakken staat Diploptera punctata dan ook midden tussen de ovovivipare kakkerlakken  (Kambhampati 1995). Diploptera punctata stamt dus van ovovivipare kakkerlakken af. Alleen, bij Diploptera punctata worden de eieren niet alleen opgeslagen in de moeder, maar worden de embryo's door de moeder gevoed. Met kakkerlakkenmelk.

In 1951 publiceerde Harold Raymond Hagan het boek Embryology of the Viviparous Insects. De heel gunstige review in Science uit 1952 laat weten dat het 472 blz dik was, en $6.50 kostte. Kom nu eens om een degelijk wetenschappelijk boek voor $6,50! In dat boek staat al dat Diploptera punctata levendbarend moet zijn: de eieren hebben niet veel dooier, maar de eerste stadium nymfen zijn heel groot als ze uitkomen uit de broedzak van de moeder.

De broedzak is een instulping van de cuticula na het 7de buikschildje. De binnenkant van de broedzak is dus formeel de buitenkant van het beest. Bij ovovivipare kakkerlakken en bij Diploptera bipunctata legt het vrouwtje de eieren direct in de broedzak. In de broedzak liggen de embryo's als haringen in een ton opeengestapeld.
 

Figuur 2   Doorsnede door het achterste deel van het achterlijf van vrouwelijke Diploptera punctata. De doorsnede is in de lengterichting  in het midden. De kop is ergens links. Met B aangegeven is de bursa copulatrix, waarin eieren en mannelijke geslachtscellen elkaar ontmoeten.Met V aangegeven is de ovopositor waardoorheen het ei gaat bij het leggen. De eieren komen bij het leggen in de broekzak terecht. Er zijn 12 embryo's E  getekend als nauwkeurig gestapelde cilindertjes.  Figuur 1 uit  Stay en Coop, 1974


Figuur 3   Embryo's: het getal geeft het percentage van de ontwikkeling dat voltooid is. Stay en Coop, 1973
 
In 1955 werd al bekend dat de embryo's in de broedzak op een of andere manier te eten kregen. In 1973 en 1974 volgde de beschrijving van de embryologie bij Diploptera punctata. In hetzelfde artikel uit 1973 staat de waarneming dat de embryo's in de broedzak inderdaad drinken: ze nemen een aangeboden blauwe kleurstof op. Voedselvloeistof wordt afgescheiden door de wand van de broedzak. De voedselvloeistof bevat koolhydraten, vetten en veel eiwit. In 2004 werd dat eiwit geanalyseerd:het bleken 22 verschillende eiwitten. De aminozuurvolgorden en de DNA sequenties van de genen die voor de eiwitten coderen zijn nu bekend.

De 22 melkeiwitten verschillen maar zijn duidelijk behoorlijk overeenkomstig. Ze zijn allemaal 171 aminozuren lang, 16 aminozuren voor een signaalpeptide aan het begin en dan 155 aminozuren voor het eigenlijke eiwit. Dat betekent dat de minstens 22 genen voor die melkeiwitten ook behoorlijk overeenkomen. Ze hebben alle 22 dezelfde intron-exon structuur: vijf exons, van totaal 513 basen, gescheiden door vier veel langere introns. De DNA sequentie komt sterk overeen.

Figuur 5: Exon –intron structuur van de 22 melkeiwitten.Williford et al (2004)



Figuur 6: Aminozuursequentie van vijf melkeiwitten. De dikgedrukte aminozuren zijn identiek in alle 22 melkeiwitten.
De vraag is waar die hele genfamilie van 22 melkeiwitgenen vandaan komt. Vergelijken van de aminozuur- en DNA sequenties met bestaande databases laat zien dat het om genen uit de lipocaline link) genfamilie gaat. Lipocalines hebben diverse functies, veelal als transport eiwit van hydrofobe (waterschuwe) stoffen. Een van die hydrofobe stoffen is cholesterol. Cholesterol wordt niet door insecten aangemaakt en moet uit het eten komen. Er is veel cholesterol in de broedzak gevonden. De melkeiwitten zouden ook cholesterol naar de embryo's kunnen vervoeren. Vervoeren van cholesterol naar de embryo's zou ook de eerste functie van de melkeiwitten kunnen zijn geweest, voor dat de eiwitten zelf ook opgenomen werden.  

Een ander lipocalin-eiwit in kakkerlakken wordt gevonden bij de kakkerlak Leucophaea maderae. Daar zit het in de afscheiding van het mannetje waarmee hij het vrouwtje voert bij de balts. Het is een afscheiding uit de cuticula, dus de afscheiding zit aan de buitenkant van het mannetje. Ook melkeiwittten worden door de cuticula afgescheiden, en ook daar naar de buitenkant – de broedzak is immers een instulping. Dat doet denken dat het vooroudereiwit van de melkeiwitten een afscheiding is van de cuticula om aan de buitenkant vetten te binden. De nieuwe functie als transporteiwit van bv cholesterol van de cuticula naar de embryo's bracht met zich mee dat ook het transporteiwit opgenomen werd – en voedzaam bleek. Door opname vermindert de hoeveelheid transporteiwit, en moet er meer aangemaakt worden. Hoe meer het transporteiwit gegeten moet worden, hoe meer er aangemaakt moet worden. Met 22 genen voor melkeiwitten kan er veel eiwit, nu met als hoofdfunctie voeding, niet langer transport, aangemaakt worden. We zien een voorbeeld van het inschakelen van een bestaand gen voor een nieuwe functie, hier gevolgd door uitgebreide duplicatie van het gen om zijn nieuwe functie goed te vervullen.

*****************
Stay, B., and Coop, A. 1973. Developmental stages and chemical composition in embryos of the cockroach Diploptera punctata, with observations on the effect of diet. J. Insect Physiol. 19: 147–171.
Stay, B., and Coop, A. C. 1974. ‘‘Milk’’ secretion for embryogenesis in a viviparous cockroach. Tissue Cell 6: 669–693. 
Williford, Stay, en Bhattacharya, 2004. Evolution of a novel function: nutritive milk in the viviparous cockroach, Diploptera punctate. Evolution & Development  6 : 67