Weinig is
moeilijker dan uit fossiele overblijfselen dieren goed te beschrijven. Zelden
is een fossiel een weergave van een compleet stel botten in hun verband. Om een
volledig nieuwe vorm te herkennen is dan ook een redelijk compleet skelet
nodig. Dat is het geval bij de eerste pterosauriër die beschreven werd,
Pterodactylus antiquus. Het fossiel is omstreeks 1780 gevonden, en in 1784
beschreven.
Het gaat
duidelijk om een gewerveld dier, met wervels, ribben, staart, kop, voorpoten en
achterpoten. We zien in het fossiel twee voorpoten, met deels standaardbotten
en deels iets vreemds. Gewervelde dieren hebben een standaardbouw voor de
voorpoot. Schouderblad, één opperarmbeen, twee onderarmbotten (spaakbeen en
ellepijp), paar polsbotjes, aantal middenhandsbeentjes, aantal vingers met
vingerkootjes. Als we nu links naar de voorpoot op het plaatje kijken – naar
vermoedelijk de rechter voorpoot van het fossiele beest – dan zien we drie
kleine vingertjes met klauwtjes (samen aangegeven met hoofdletter S) middenin
een set lange botten. Aan de ene kant van de vingertjes de botten aangegeven
als 7, 6, 5, 4; en aan de andere kant de botten 3, 2 en 1. Bot 1 lijkt enkel,
en daarmee het opperarmbeen. Botten 2 en 3 zijn zo te zien dubbel, en tussen
bot 2 en bot 3 lijkt er nog wat aanwezig. Dat maakt de interpretatie van bot 2
als spaakbeen met ellepijp, en bot 3 als lange middenhandsbeentjes mogelijk:
als de polsbotjes klein zijn. De botten 7, 6, 5, 4 zouden dan overeenkomen met
4 kootjes van een vinger. Welke vinger? Als het allemaal in verband ligt de
vierde vinger, de ringvinger bij mensen. De pink is de vijfde vinger, en is
niet aanwezig.
Nu lijkt
het hier even alsof 'de vierde vinger' erop berust dat het de rechtervoorpoot
is, en het beest vanaf de rugkant gezien wordt. Dat is niet zo, bij voldoende
detail van de botten. Het spaakbeen en de ellepijp zijn niet identiek in vorm.
De eerste vinger is die aan de kant van het spaakbeen en de laatste vinger is
die aan de kant van de ellepijp. Als spaakbeen en ellepijp te herkennen zijn,
is duidelijk welke vinger die lange is. De vierde vinger dus, niet de eerste.
We maken nu
gebruik van allerlei gegevens uit de biologie van andere gewervelde dieren. De
standaardbouw als 1 opperarmbeen, 2 onderarmbotten, polsbotjes,
middenhandsbeentjes, vingers, en de plaats van eerste vinger bij het spaakbeen
en laatste vinger bij de ellepijp. Dus, we gebruiken een hypothese op grond van
andere gewervelde dieren om het fossiel te verklaren.
Móet die
hypothese juist zijn? Nee, hoeft niet. Niet in het algemeen, maar gewervelde
dieren met maar één onderarmbot zijn niet bekend. (Gewervelde dieren met maar
één onderbeenbot? Niet echt één onderbeenbot, misschien een vergroeiing van
scheenbeen en kuitbeen met klein kuitbeen. Vergroeing te volgen in het embryo.)
Al met al, het werkt om uit te gaan van wat we weten van andere gewervelde
dieren. Een goed gegronde hypothese dus, iets anders dan een veronderstelling
of aanname zonder grond.
********
Wikimedia:
https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Pterodactylus_antiquus_-_IMG_0681.jpg
Geen opmerkingen:
Een reactie posten